Valbeveiliging: juridische vraagstukken in beeld

We weten het allemaal: bij werken op hoogte gaat nog vaak het een en ander mis. Toch doen we allemaal ons best om ongevallen te voorkomen. Vaak begint dat vanuit de vraag: “Wat zijn eigenlijk mijn verplichtingen?“

Dit artikel is verschenen in Roofs nr. 7 juli 2017, 26e jaargang, p. 36-39. Download het artikel hieronder of lees verder.

Elko Petten (Vlindar) en mr.dr. Yvonne Waterman (Waterman Legal Consultancy)[1]

Zowel bij Vlindar als Waterman Legal Consultancy krijgen wij veel van dat soort vragen, van gebouweigenaren, beheerders, werkgevers, werknemers, aannemers en fabrikanten. We komen daarbij een aantal van dezelfde misverstanden tegen. Misverstanden die voortkomen uit de verschillende interpretaties van de wetgeving die in omloop zijn. Het leek ons aardig om daar eens gezamenlijk op te reageren.

Om duidelijkheid te krijgen, helpt het om niet alleen naar de wettekst te kijken, maar ook naar uitspraken van rechters. Wij kunnen er van alles van vinden, maar uiteindelijk velt een rechter het oordeel. In dit artikel delen wij daarom een aantal vraagstukken met bijbehorende jurisprudentie. Per vraag geven we de bron aan, zodat u zelf één en ander kunt nalezen. Zo ontstaat bij het lezen van meerdere uitspraken een steeds beter beeld. We hebben de zaken wel enigszins moeten samenvatten om het geheel nog leesbaar te houden.

Ben ik alleen aansprakelijk voor de veiligheid van mijn eigen werknemers?

Met de opkomst van inleenconstructies, zzp-ers, uitbesteding van werk en dergelijke zien we dit misverstand steeds vaker voorkomen. De wetgever heeft echter een duidelijk standpunt ingenomen: het mag feitelijk noch juridisch iets uitmaken wat voor ‘etiket’ een voor de werkgever werkzame persoon draagt. De werkgever heeft voor al die personen dezelfde zorgplicht. Want: “[E]en werkgever die zijn zorgverplichtingen niet nakomt dient op gelijke voet aansprakelijk te zijn voor de schade van werknemers en anderen die bij hem werkzaam zijn.”[2] In de zaak Davelaar/Allspan[3] werd door de Hoge Raad bevestigd dat ook zzp-ers bescherming krijgen. Davelaar had een kleine, gespecialiseerde onderneming met slechts één man personeel; maar in de rechtszaak werd hij beschouwd als een zelfstandige zonder personeel. Allspan is een houtvezelverwerkingsbedrijf. Davelaar verrichte als (onder)aannemer enkele weken reparatiewerkzaamheden aan een vezelverwerkingsmachine, in opdracht van Allspan, in het bedrijf van Royalspan (gelegen in België). Hierbij gebeurde een ongeluk waarbij Davelaar in het bijzijn van een directeur dwars door een grote machine viel en met zijn been in de draaiende motor daarvan terecht kwam.

De rechters achten het niet relevant dat de gespecialiseerde reparatiewerkzaamheden niet tot de algemene werkzaamheden van Allspan behoren. Er wordt vooral gekeken naar de concrete werkzaamheden die een bedrijf verricht, ook als die niet de ‘core business‘ betreffen. Daarnaast is ook van belang dat er een (minimale) gezagsverhouding bestaat en dat de werkzaamheden een economische waarde hebben.

Conclusie is dat hier de opdrachtgever toch aansprakelijk is gesteld voor de schade van de zzp-er, als ware hij een ‘echte’ werkgever via de werkgeversaansprakelijkheid (BW 7:658 lid 4). Als de zzp’er voor een particulier werkt, is hij overigens wel verantwoordelijk (en aansprakelijk) voor zijn eigen veiligheid, maar daar ging deze rechtszaak niet over.

Ik kan toch niet altijd over de schouder meekijken?

De werkgever moet veel doen voor de veiligheid van de werknemer, maar hij heeft geen risico-aansprakelijkheid. Soms leidt dat tot een resultaat dat weinig bevredigend aanvoelt. De zaak Dusarduyn/Du Puy[4] is daarvan een treffend voorbeeld. Het betrof hier een eenvoudige en kleine klus op locatie, die door de ervaren en VCA-gediplomeerde dakdekker Dusarduyn moest worden verricht. De verwachting was dat de veiligheidsrisico’s gering zouden zijn en om deze reden had de werkgever geen risicoinventaristatie en -evaluatie gehouden. Helaas was de werkgever onvoldoende geïnformeerd door de opdrachtgever en bleek het dak aan de onderzijde niet zo veilig als het van boven leek: de werknemer viel door het dak. De Hoge Raad oordeelde hier dat werkgever Dupuy zijn zorgplicht onder deze omstandigheden niet had geschonden omdat in deze specifieke situatie redelijkerwijs niet van de werkgever kon worden verwacht dat een RI&E zou worden uitgevoerd. Derhalve was de werkgever niet aansprakelijk voor het arbeidsongeval. Conform het systeem van schuldaansprakelijkheid bleef de arbeidsgerelateerde schade vervolgens ten volle op de schouders van de werknemer rusten.

Wat nu als mijn werknemer enorm eigenwijs en dom bezig is geweest?

Ook daarvan is een treffend voorbeeld te noemen, die bekend staat als Pollemans/Hoondert.[5] Werknemer Pollemans, een dakdekker, negeerde consequent alle inspanningen, instructies en veiligheidsmaatregelen van zijn werkgever om hem niet over een onveilig deel van het dak te laten lopen. Kort gezegd: Pollemans wist het allemaal beter, hij ging niet door het dak vallen. Tot hij er natuurlijk wel doorheen zakte (van grote hoogte zelfs) en zijn werkgever aansprakelijk stelde omdat die niet voldoende gewaarschuwd had! De werkgever reageerde natuurlijk in de strekking van ‘als dit geen eigen schuld is, dan weet ik het ook niet meer’. Helaas voor de werkgever oordeelde de Hoge Raad dat van eigen schuld in de zin van opzet of bewuste roekeloosheid alleen sprake kan zijn indien de werknemer onmiddellijk voorafgaand aan het incident zijn intentie tot letsel kenbaar heeft gemaakt – en dat was niet het geval. Wij leren hiervan dat het ontzettend moeilijk is om eigen schuld van de werknemer aan te tonen.

Maakt het uit of ik kies voor PBM’s of collectieve maatregelen?

Vaak is er een voorkeur voor een bepaalde oplossing. Bijvoorbeeld uit esthetisch of economisch oogpunt. De wetgever is hier echter vrij duidelijk in. Als voorbeeld kunnen we kijken naar de rechtszaak van de Rechtbank Almelo uit 2007.[6] Dit gaat om een strafzaak na een ongeval. Na het onderzoek van de Arbeidsinspectie (tegenwoordig: Inspectie SZW) gaat het Openbaar Ministerie over tot vervolging van het bedrijf én van de werkgever in hoogsteigen persoon. De verdediging stelt dat het slachtoffer erop was gewezen om een valgordel te dragen en deze was ook beschikbaar. De rechter stelt echter dat Arbo-artikel 3.16 duidelijk de voorrang geeft aan collectieve voorzieningen. De Nota van Toelichting van de Minister onderstreept dat nog eens. Het verweer dat het om een spoedklus ging, faalt ook: de rechter stelt dat dit de keus is van het bedrijf zelf. Bovendien is ook in de offerte geen post voor collectieve voorzieningen opgenomen.

Conclusie: het bedrijf wordt veroordeeld. In een parallelle procedure wordt ook de werkgever als persoon veroordeeld.

Is een visuele inspectie van valbeveiliging voldoende?

Sommige beschermingsmiddelen zijn pas werkzaam als ze goed worden geïnstalleerd. Na installatie is niet altijd meer visueel te beoordelen of één en ander goed vastzit en stevig is. Als een veiligheidsmiddel hierdoor niet te inspecteren valt, mag er dan wel mee gewerkt worden?

Een bruikbare casus is de volgende van de Raad van State uit 2013.[7] Een werknemer is asbesthoudende golfplaten aan het verwijderen. Hij is daarbij aangelijnd met behulp van een valstopapparaat, die weer vastzit aan de gording. Doordat de gording rot is, bezwijkt deze en de werknemer valt naar beneden. De verdediging voert aan dat het gebruik van het valstopapparaat de minste kans op asbestemissie opleverde. Daarbij hebben ze een visuele inspectie van de gordingen gedaan, een nadere inspectie zou het risico op emissies van asbest hebben verhoogd.

De rechter oordeelt dat de aanlijnvoorziening geen doeltreffende voorziening was, omdat de gording is bezweken. Dat er geen verdere inspectie is uitgevoerd, vindt de rechter onzorgvuldig. Als een nadere inspectie niet mogelijk is, had de werkgever simpelweg voor een andere veiligheidsmaatregel moeten kiezen. Nu heeft hij de veiligheid van de werknemer in feite aan het toeval overgelaten en dat is niet wat redelijkerwijs (tenminste) van de werkgever kan worden gevergd.

Conclusie: alleen een visuele beoordeling is niet genoeg. Het gaat om onderbouwde zekerheid dat het veiligheidsmiddel ook echt veilig te gebruiken is.

Veiligheid in de praktijk

Deze zaken illustreren het algemene beeld dat er door onwetendheid nog veel fout gaat. Het is daarom van belang over de juiste informatie te beschikken als het over veilig werk en veiligheidsmiddelen gaat. Laten we als professionals, ieder vanuit zijn rol (fabrikant, montagebedrijf, inspecteur) in deze markt samen werken aan duidelijkheid rondom dit specialisme.

Deel kennis, ook met gebouweigenaren en opdrachtgevers. Laten we met elkaar werken aan het voorkomen van ongevallen. Niet alleen vanuit het wettelijk kader, maar zeker ook vanuit uw morele kompas.

[1]    Elko Petten is directeur van ingenieursadviesbureau Vlindar en een ervaren ingenieur, gespecialiseerd in veilig werk op hoogte. Hij is tevens NEN-commissielid valbescherming en geeft als docent veel workshops en cursussen over veilig werk. Yvonne Waterman is gespecialiseerd in werkgeversaansprakelijkheidsrecht en asbestrecht.

[2]    TK 1997-1998, 25 263, nr. 14, p. 6 en EK 1998-1999, 26 257, nr. 110b, p. 7.

[3]    HR 23 maart 2012, LJN BV0616 (Davelaar/Allspan).

[4]    HR 16 mei 2003, NJ 2004, 176, LJN AF7000 (Dusarduyn/Du Puy), ook wel bekend als ‘Dakdekker’.

[5]    HR 20 september 1996, NJ 1997, 198, LJN ZC2142 (Pollemans/Hoondert).

[6]    Rechtbank Almelo 23 juli 2007, ECLI:NL:RBALM:2007:BB0112.

[7]    RvS 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9911.

Lees ook: